• stijg
  • [A] In de betekenis van ‘telwoord: twintigtal’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1425 [1].

Ontwikkeld uit Middelnederlands stige, vergelijk Duits Stiege, Oudfries stige, Krim-Gotisch stega "twintig" [2]. Thans verouderd in standaard Nederlands, maar nog aanwezig in verschillende Oost-Nederlandse streektalen, bijv. Gronings stiege.

  • [B] In de betekenis van ‘strontje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [3], verwant aan Fries stiich, Engels sty "strontje, zweertje op het ooglid"

[A] de stijgv

  1. (eenheid) (verouderd) een set van twintig, twintigtal (vrijwel uitsluitend van eieren)
     Ouden van dage, heel enkelen, disschen uit hun geheugen nog wel eens op, dat voor een stijg eieren 25 ct.werd betaald[4]

[B] de stijgm

  1. (medisch) strontje op het oog, hordeolum externum
vervoeging van
stijgen

stijg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stijgen
    • Ik stijg. 
  2. gebiedende wijs van stijgen
    • Stijg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stijgen
    • Stijg je?