• sten·de·re

stendere

  1. overgankelijk strekken, uitstrekken
  2. overgankelijk spreiden, uitspreiden
  3. overgankelijk smeren, uitsmeren
  4. overgankelijk (gewonde enz.) neerleggen, leggen
    «stendere il malato sul letto»
    de zieke op bed leggen
  5. overgankelijk vloeren, neerslaan
    «stendere qualcuno con un pugno»
    iemand met een vuistslag neerslaan