• steg
  • In de betekenis van ‘smalle weg’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477.[1]
  • erfwoord: Middelnederlands stech ‘vonder’, ontwikkeld uit Westgermaans *stiga-, afleiding van het ww. *stīgan-; waarvoor zie stijgen.[2] Evenzo Nederduits Steg ‘slootplank; kam (snaarinstrument)’ en Duits Steg ‘plank, vonder’.
enkelvoud meervoud
naamwoord steg -
verkleinwoord - -

de stegm [3]

  1. (verouderd) (Drente) smalle weg, voetpad [4]
  2. (West-Friesland) smal bruggetje, slootplank, vlonder
ergens de omgeving totaal niet kennen


  • steg
Naar frequentie 3107

steg

  1. voltooid deelwoord van stige