• stap·pen van

stappen van

  1. ergatief verlaten van een transportmiddel waarmee grotere groepen worden vervoerd
     Rond de middag was ze van de trein uit Sheffield gestapt met een tas vol zelfgebakken koekjes en plakken cake die de gastmoeder bij wie ze in Sheffield had gelogeerd, voor haar in folie had ingepakt.[1]
     Hij besloot via de nooduitgang nabij de vleugel het toestel te verlaten, opende de nooddeur en gleed via een kussen naar buiten. Toen de autoriteten hem om uitleg vroegen, antwoordde hij: „Ik wilde gewoon sneller van het vliegtuig stappen.”[2]
  1. Margot en de engelen in:
    Ludo Permentier & Rik Schutz
    Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, p. 497 kol. 1
  2.   Weblink bron
    Coen Brandhorst
    “Ongeduldige passagier stapt uit vliegtuig via nooduitgang” (16 december 2014) op ad.nl