Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stam·god
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stamgod stamgoden
verkleinwoord stamgodje stamgodjes

Zelfstandig naamwoord

de stamgodm

  1. een god voor één volk of volksstam
     De God van het oude verbond, „de verongelijkte, wraakzuchtige”, maakt plaats voor een „goedertieren vader in de hemel”, die de zonden vergeeft en de erfschuld delgt. „Jahweh was een totalitaire stamgod geweest. De tijd was rijp geworden voor een universele Voorzienigheid.”[2]
     Vaak wordt beweerd dat Jahweh een soort van stamgod zou zijn, zonder enige relatie met de volkeren buiten Israël. Een particularistische godsopvatting, zo wordt dat wel genoemd.[3]

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
74 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    K. van der Zwaag
    “Blokker pluist Bijbel na met Isings” (09-11-2006), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron
    K. van der Zwaag
    “„Jahweh is rechtvaardig én liefdevol”” (13-12-2006), Reformatorisch Dagblad
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be