Nederlands

 
binnenzijde staldeur
Uitspraak
Woordafbreking
  • stal·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord staldeur staldeuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de staldeurv / m

  1. de ingang of uitgang van een ruimte waarin dieren verblijven op een boerderij
    • Ieder ander zou eraan voorbijgelopen zijn. Die zou gewoon een kale staldeur zien, aangevreten door een verveeld paard. Zo niet Tom Waits. Hij passeerde een afgebladderde staldeur op een renbaan en herkende er direct een afbeelding in van een paard dat over een hindernis springt. Waits maakte een foto van de deur, vlak voordat een schilder er met de witkwast overheen ging. ‘Mystical Artist who is also a Horse’, schreef hij er in ouderwetse typemachineletters bij. Hoeveel van deze meesterwerken, vroeg de zanger zich af, zou het paard al gemaakt hebben? En deed het dier ook landschappen? [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Sandra Smallenburg 4 mei 2013
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be