stadsuitbreiding
  • stads·uit·brei·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord stadsuitbreiding stadsuitbreidingen
verkleinwoord

de stadsuitbreidingv [1]

  1. vergroting van een stad
    • Om de groei van Amsterdam in goede banen te leiden, wilde het stadsbestuur toen een alomvattend plan voor de stadsuitbreidingen. Daartoe werd de Dienst Stadsontwikkeling opgericht, die pas na jarenlange sociaal-economische onderzoeken in 1935 met het (A)lomvattend (U)itbreidingsP(lan) kwam.[2] 
     ' Het gevolg is dat de stadsparken van New York tot de rand toe gevuld zijn met witvoetmuizen, en dat is al zo sinds de parken geïsoleerd raakten door stadsuitbreiding rond het eind van de negentiende eeuw.[3]
     D66 geeft net als de CU aan wat de partij wil met het openbaar vervoer, en waar dat moet worden versterkt. Daarnaast geven de Democraten aan waar ze nieuwe woningbouwprojecten voorziet voor stadsuitbreiding. De meeste andere partijen komen op tal van terreinen wel met plannen voor de regio's, maar wijzen daarbij verhoudingsgewijs minder naar concrete plekken in ons land.[4]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Bernard Hulsman 16 maart 2017
  3. “Darwin in de stad” (2018), Atlas Contact  , ISBN 9789045036267
  4.   Weblink bron “Schiphol en Groningen veel genoemd in partijprogramma's, Drenthe vrijwel niet” (Zondag 14 maart 2021, 10:03), NOS