• spoor·weg·man
enkelvoud meervoud
naamwoord spoorwegman spoorwegmannen
spoorweglieden
spoorweglui
verkleinwoord spoorwegmannetje spoorwegmannetjes

de spoorwegmanm

  1. (spoorwegen) iemand die werk bij een spoorwegbedrijf
     Langs het treinstel drentelde inderdaad een spoorwegman in uniform die de wagons in het oog hield.[2]
     De ontsnapping was gelukt, maar hoe moest het verder? "Ik ging naar een spoorwegman toe met de vraag of hij me kon helpen. Maar hij zei 'nee' en holde weg. Gek hé, dat beeld vergeet ik nooit."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “Zaagje redde gevangene kamp Westerbork” (12-04-2015), NOS