spoorwegarbeider
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spoor·weg·ar·bei·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van spoorweg zn en arbeider zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spoorwegarbeider | spoorwegarbeiders |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die een lage functie heeft bij de spoorwegen
Gangbaarheid
- Het woord spoorwegarbeider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Kleuter (5) doodgereden in treintunnel Antwerpen” (07 feb. 2022), De Telegraaf