spinning bike
  • spin·ning
  • uit het Engels[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spinning
verkleinwoord

de spinningm

  1. Indoor cycling, staand of zittend fietsen op een speciale stationaire fiets (hometrainer)
    • Ter hoogte van Rodeo Drive vertelt ze dat ze aan `spinning' doet, een fitnessprogramma waarbij fietsende bewegingen worden gemaakt. In een sportcentrum in Beverly Hills, waar ook veel beroemdheden komen. [2] 
    • Dan heb je dus het zwembad en het sportterrein gezien.' Renata gebaarde in de richting van een blauw parallellogram en een hoekig gebouw dat daarachter verrees, de sportschool. 'Verderop zit een studio voor yoga, crossfit, pilates, massage, spinning. Ik heb gehoord dat je aan spinning doet? [3] 
    • Na de yoga en de spinning maken Rode Duivels tijd voor fans op Family Day [4] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Casteren, Joris van
    Mensen op Mars [2016] ISBN 9789044628722 pagina 264
  3. Eggers, Dave
    De cirkel vertaald door Gerda Baardman, Lidwien Biekmann, Brenda Mudde en Elles Tukker [2013] ISBN 978-90-488-1863-1 pagina 10
  4. de Standaard 03/juni/2017 door eadp, bla,