• spiets
enkelvoud meervoud
naamwoord spiets spietsen
verkleinwoord spietsje spietsjes

de spietsv / m

  1. lange houten staak met een aangescherpte punt
  2. metalen pen
vervoeging van
spietsen

spiets

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spietsen
    • Ik spiets. 
  2. gebiedende wijs van spietsen
    • Spiets! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spietsen
    • Spiets je? 
45 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[4]