• spier·zwak·te
enkelvoud meervoud
naamwoord spierzwakte spierzwakten
spierzwaktes
verkleinwoord

de spierzwaktev [1]

  1. (medisch) een verminderde spierkracht
     Als een astronaute voelt ze de spierzwakte in haar benen, en de behoefte om ogen en oren dicht te houden.[2]
     246 coronapatiënten die tussen maart en juli 2020 op de IC werden opgenomen, in de eerste coronagolf dus, kregen een jaar later een vragenlijst opgestuurd. De gemiddelde leeftijd van de groep was 61 jaar, en het betrof 176 mannen en 70 vrouwen. Op de vragenlijst geeft de helft aan last te hebben van vermoeidheidsklachten. Daarnaast ervaren ze ook andere problemen, zoals een verminderde conditie, pijn, spierzwakte en kortademigheid.[3]
     Ze benadrukt dat de botox alleen in de trapeziusspier kan worden gespoten als deze ook echt gespannen is. "De juiste diagnose is belangrijk. Er moet een verhoogde spanning zijn. Als dat niet zo is, ga je het gewenste effect niet behalen. Dan kun je spierzwakte krijgen en dat gaan andere spieren dan compenseren."[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Onder buren” (2021), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026356186
  3.   Weblink bron “Driekwart van coronapatiënten op IC heeft na een jaar nog klachten” (dinsdag 25 januari 2022, 06:30), NOS
  4.   Weblink bron
    Simone Gideonse
    “Met 'Barbie botox' een langere nek, maar het is niet zonder risico” (vrijdag 18 augustus 2023, 20:19), NOS