• spast
  • (verkorting) van spasticus
  • [2] wellicht samenhangend met de misvatting dat spasmen ook betekenen dat iemand een geestelijke stoornis heeft [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spast spasten
verkleinwoord - -

de spastm

  1. (medisch) iemand die last heeft van een zenuwaandoening waardoor bepaalde spieren onwillekeurig sterker worden gespannen en en onregelmatige bewegingen ontstaan
    • We sloten bij de speciale ingang aan achter een spast, een jongen op krukken, een bejaarde vrouw met een dekentje over de knieën, een stuk of acht rolstoelkinderen allemaal in oranje plastic gewurmd en een plukje begeleiders. Een Eftelingmedewerker monsterde de rij en bekeek de medische verklaringen. [2]
  2. (scheldwoord) iemand die krampachtig doet en overdreven zenuwachtig is
    • Een man van stavast
      Is vaak van binnen een spast
       [3]
    ⚠️ Dit gebruik van het woord roept twijfels op over de gebruiker.