spagaat
- spa·gaat
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘spreidzit’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1970 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spagaat | spagaten |
verkleinwoord | spagaatje | spagaatjes |
de spagaat m
- (sport) een gymnastische houding waarbij een been naar voren en een naar achteren is gestrekt en een hoek van 180° vormen
- Hij blesseerde zich bij het doen van een spagaat.
- (figuurlijk) een moeilijke positie waarin iemand verkeert die zich gedwongen voelt rekening te houden met tegengestelde belangen en dergelijke
- Ze bevindt zich in een spagaat of ze wél of níét die wijziging door moet voeren.
- ▸ De ECB zit daardoor in een spagaat: inflatie beteugelen door de rente te verhogen of een recessie voorkomen door de rente te verlagen.[2]
- Het woord spagaat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spagaat" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "spagaat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron “Euro voor het eerst in twintig jaar precies evenveel waard als dollar” (12 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be