• so·le·cis·me
enkelvoud meervoud
naamwoord solecisme
verkleinwoord

het solecismeo

  1. (taalkunde) taalfout die men maakt door een gebrekkige kennis van de taal
     Nog iets: mogelijk zijn lezers niet aan reageren toegekomen uit boosheid over een afwijking die ik mezelf veroorloofde toen ik schreef over ‘mijn derde helft’. Er bestaan maar twee helften, zo lieten sommige inzenders mij weten, en zij voegden daar vaak een bitter beklag over mijn taalbeheersing aan toe. Nu geef ik graag toe dat die taalbeheersing veel beter kan, maar ik dank de andere lezers die mij een derde helft gunden, dan wel de bedoeling van dit solecisme doorzagen.[2]
  2. (taalkunde) grammaticale fout
     Als fout heet een dergelijke afwijking solecisme, naar de inwoners van het halfbarbaarse Soloi in Klein-Azië die zonder dat ze het konden helpen de verkeerde woordvolgorde gebruikten.[3]
23 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[4]
  1. soloecisme op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Frank Jansen
    Home of kuit : Alleen naar schrijfcursussen met een aangetoond effect in: Onze Taal., jrg. 72 nr. 9 (september 2003), Genootschap Onze Taal, Den Haag, p. 243
  3.   Weblink bron
    J.P. Guépin
    “De beschaving.” (1983), Bert Bakker, Amsterdam, p. 257 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be