• soft·heid
  • afleiding van soft met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord softheid softheden
verkleinwoord

de softheidv

  1. zachtheid, slapheid, vergevingsgezindheid
    • „Er is geen oorlog in dat land, hij is dus een ’gelukszoeker’ en dient terstond te worden uitgezet naar waar hij vandaan komt. Ten tweede is stelen van etenswaren wel degelijk strafbaar, alhoewel die man dat ontkent. Hij weet in zijn arrogantie niet eens waar hij over praat. Nederland zal in alle softheid wel weer met de hand over het hart strijken. Waar eindigd dit?” [1] 
    • Soft zijn voor wangedrag is de beste manier om toenemend wangedrag te garanderen. Daar mogen onze rechters best eens over nadenken. De oorzaak van kwaad is de softheid waarmee er gestraft wordt. [2] 
84 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[3]