vergevingsgezindheid

  • ver·ge·vings·ge·zind·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord vergevingsgezindheid
verkleinwoord

de vergevingsgezindheidv

  1. de neiging om vergiffenis te schenken, iemand een kwade of verkeerde daad niet langer toe te rekenen
     Een crisis bezweer je met regels, maar ook met verdraagzaamheid, begrip en vergevingsgezindheid. Ze zullen het vast hebben behandeld in die overvolle kerk in Staphorst: ‘Hij die zonder zonde is, werpe de eerste steen’.[1]
     'Mevrouw, prinses Elfilda is een schitterende ster die aan het koninklijk firmament straalt, waar ze ook thuishoort.'Hij deed geen poging zijn minachting te verbergen. 'Dat ze u en uw dochters hier uitnodigt voor het souper is een teken van haar medeleven, vergevingsgezindheid en gulheid. 'Inderdaad, meneer,' mompelde ik. 'Dat is inderdaad zo.'[2]


  1.   Weblink bron
    Thijs Launspach
    “Waarom we streng zijn voor anderen maar zelf de regels omzeilen” (26-10-2020), Tubantia
  2. Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477