vergevingsgezindheid
- ver·ge·vings·ge·zind·heid
- afleiding van vergevingsgezind {suff|nld|-heid}
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vergevingsgezindheid | |
verkleinwoord |
de vergevingsgezindheid v
- de neiging om vergiffenis te schenken, iemand een kwade of verkeerde daad niet langer toe te rekenen
- ▸ Een crisis bezweer je met regels, maar ook met verdraagzaamheid, begrip en vergevingsgezindheid. Ze zullen het vast hebben behandeld in die overvolle kerk in Staphorst: ‘Hij die zonder zonde is, werpe de eerste steen’.[1]
- ▸ 'Mevrouw, prinses Elfilda is een schitterende ster die aan het koninklijk firmament straalt, waar ze ook thuishoort.'Hij deed geen poging zijn minachting te verbergen. 'Dat ze u en uw dochters hier uitnodigt voor het souper is een teken van haar medeleven, vergevingsgezindheid en gulheid. 'Inderdaad, meneer,' mompelde ik. 'Dat is inderdaad zo.'[2]
- Het woord vergevingsgezindheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Weblink bron Thijs Launspach“Waarom we streng zijn voor anderen maar zelf de regels omzeilen” (26-10-2020), Tubantia
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477