Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snuif·mo·le·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snuifmolenaar snuifmolenaars
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de snuifmolenaarm

  1. (beroep) (historisch) iemand die gedroogde tabak tot snuiftabak vermaalt
    • De snuifmolenaar droogde de in jeneverbessensap gedrenkte tabaksbladeren enkele jaren in opgerolde doeken, voegde er wat smaakstoffen aan toe en maalde de bladeren tot snuifbare poeder. [1]
    • (…) de snuifmolenaar was, althans in Rotterdam, meestal slechts een klein-industriëel, wiens vermogen niet boven dat van een gewonen ambachtsnijvere uitging. [2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen