Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snor·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van snor met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen snorloos snorlozer snorloost
verbogen snorloze snorlozere snorlooste
partitief snorloos snorlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

snorloos

  1. zonder snor
    • Op 1 december kunnen alle mannen die hun snor hebben laten staan om aandacht te vragen voor prostaatkanker weer snorloos door het leven gaan. 

Gangbaarheid