snicker
  • snic·ker
  • uit het Engels, naar het merk Snicker
enkelvoud meervoud
naamwoord snicker snickers
verkleinwoord

de snickerm

  1. een energierijke reep met melkchocolade, pinda's, suiker en karamel in het algemeen
     Morgenavond om 20.00 trappen we, live op AD.nl, af voor een virtuele wedstrijd over 42 kilometer: de In Het Wiel Zwift Race. Een uurtje rossen over het WK-parkoers van Yorkshire. Je weet wel, waar Mathieu van der Poel vergat een Snicker te eten en wereldkampioen te worden.[1]
     Van der Staak: "Dat een Mars, Snickers of Kitkat niet gezond is, dat weten mensen wel. Maar er zijn ook veel producten die gezond lijken door de verpakking, maar dat toch niet blijken te zijn." Zoals de rijstwafels met yoghurtlaagje. "Er staat yoghurt, maar het is in feite een soort witte chocola." Ongezond, zegt de bond, en het krijgt daarom een 'E'.[2]
     De laatste 38 kilometer die ik verwijderd was van Cajon Pass moest ik op één Snicker zien te lopen.[3]


  1.   Weblink bron “Alle toeters en bellen uit de kast voor de In Het Wiel Zwift Race” (28-04-2020), Tubantia
  2.   Weblink bron “Score van groen tot rood moet consumenten helpen gezonder te eten” (09-04-2019), NOS
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


  • IPA: /'snɪkə(r)/
enkelvoud meervoud
snicker snickers

snicker

  1. hinniken
  2. overwinnende lach
vervoeging
onbepaalde wijs to  snicker 
he/she/it  snickers 
verleden tijd  snickered 
voltooid
deelwoord
 snickered 
onvoltooid
deelwoord
 snickering 
gebiedende wijs  snicker 

snicker

  1. hinniken
  2. een overwinnende lach lachen