Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snep·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snepper sneppers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de snepperm

  1. (medisch) (verouderd) lancet met een veer die men gebruikte bij het aderlaten
Vertalingen

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen