snekker
- snek·ker
- Afkomstig van het Nederduitse naamwoord sniddeker zn , dat van sniden ww (= snijden) komt
- Naamwoord van handeling van het Noorse woord snekke ww met het achtervoegsel -er
Naar frequentie | 16354 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | snekker | snekkeren | snekkere | snekkerne |
genitief | snekkers | snekkerens | snekkeres | snekkernes |
snekker, m
- (beroep) meubelmaker, schrijnwerker
- (beroep) timmerman
- «Deretter kom snekkeren for å måle opp det planlagte gjesterommet.»
- Toen kwam de timmerman de geplande logeerkamer opmeten.
- «Deretter kom snekkeren for å måle opp det planlagte gjesterommet.»
- tømmermann zn
- (verouderd) tømrer zn