Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sneeuw·schans
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sneeuwschans sneeuwschansen
verkleinwoord sneeuwschansje sneeuwschansjes

Zelfstandig naamwoord

de sneeuwschansm

  1. (wintersport) constructie die een met sneeuw bedekt talud draagt
     Medewerkers van restaurant Wittern aan de Verlengde Noordkade in Veghel hebben zaterdag van podiumdelen een heuse sneeuwschans gebouwd.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “bd.nl” (2022)