• smul·le·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord smullerij smullerijen
verkleinwoord smullerijtje smullerijtjes

de smullerijv

  1. verzameling van allemaal kleine lekkere gerechtjes
    • Tijd voor het nagerecht in De Wieken. IJs, fruit, chocolade, kaas, crème brûlée; het is voor elk wat wils. En wie niet kiezen kan, krijgt onder de noemer Smullerij van elk een beetje. De gastvrouw belooft stralend een rondreis door de dessertkeuken. Een aangename reis is het. [2] 
    • Er is sindsdien een stapeltje boeken bijeengeschreven door - vrijwel uitsluitend vrouwelijke - auteurs die hun boeken "kruiden" met dezelfde formule van emoties en smullerijen, en van amoureuze en culinaire zinnelijkheid (u vindt een lijstje op het discussieforum), maar naar mijn smaak heeft nog niemand Esquivels vakmanschap kunnen evenaren. Zo ja, dan zal ik dat graag van u vernemen. [3] 
  2. genieten van overvloedig en smakelijk voedsel
    • Hij was een figuur in de stad en dankte dit enkel aan zijn smullerij. Klokkemaar was een kenner van alle primeurs die in Europa te vinden waren, van uitgelezen wijnen en likeuren, van sigaren en gebak, kortom, een man geboren met de roepingen van een maître d'hôtel en van een Lucullus verenigd. [4]
94 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]