smis
- smis
- (verkorting) van smisse [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | smis | smissen |
verkleinwoord |
- werkplaats van een smid
- De geliefkoosde droom van den smid zal niet verwezentlijkt worden: Everaart zal geen smid zijn! Alles, wat hij in zijne werkplaats zoo liefheeft, zal in de handen eens vreemdelings overgaan; misschien zal de smis, na Vanderlaen's dood, voor altijd gesloten worden! [2]
- Ik ben de zwarte smeder,
Ik hamer bij den gloed;
De smis is vuil en spokig,
Mijn tronie zwart als roet.
Doch zijn gezicht en handen zwart,
Mijn geest is hel, en rein is 't hart! [3]
- Het woord smis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "smis" herkend door:
6 % | van de Nederlanders; |
51 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ smis op website: Etymologiebank.nl
- ↑ De Standaard (1884)–Reimond Stijns, Isidoor Teirlinck Arm Vlaanderen
- ↑ Versjes en liedjes voor 't jonge volkje (ca. 1925) – Hendrik van Tichelen Liedje van den Smid.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be