• smach·ten
  • In de betekenis van ‘kwijnen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smachten
smachtte
gesmacht
zwak -t volledig

smachten

  1. inergatief ~ naar een bijzonder sterk verlangen hebben naar iets dat men ontbeert
    • Na de lange tocht door de woestijn smachtte hij naar koel water. 
    • Het werd de spannendste Eurovisie-ontknoping in vele jaren. Maar de uitkomst was die waar Nederland na 44 jaar naar smachtte: Duncan Laurence is winnaar van het Songfestival. Bijna een halve eeuw na de zege van Teach-in komt het festival volgend jaar weer naar Nederland. [2] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]