sluitend
- slui·tend
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sluitend | sluitender | sluitendst |
verbogen | sluitende | sluitendere | sluitendste |
partitief | sluitends | sluitenders | - |
sluitend
- van iets dat het helemaal klopt.
- De penningmeester wist weer eens een sluitende begroting te produceren, zonder een overschot maar ook zonder een tekort.
- waar geen speld tussen te krijgen is
- De redenaar hield een sluitend betoog, maar zelfs toen was nog niet iedereen overtuigd.
- van bijvoorbeeld een raam of deur dat die gesloten wordt
- De slecht sluitende deur bleef op een kier openstaan.
vervoeging van: | sluiten |
verbogen vorm: | sluitende |
sluitend
- Het woord sluitend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.