• sluip·gang
enkelvoud meervoud
naamwoord sluipgang sluipgangen
verkleinwoord

de sluipgangm

  1. een stille, verborgen manier van voortbewegen
    • Een diplomaat beschreef de opmars van de rebellen, die zichzelf de Force Nouvelle (FN) noemen, als een „langzame sluipgang.” De speciale gezant van de Verenigde Naties voor Ivoorkust bevestigde op een persconferentie dat de rebellen een steeds groter gebied in handen krijgen. [2] 
    • Eén keer slechts heb ik een laffe poes gezien. Die was een vette duif aan het besluipen en was zichtbaar blij over hoe stoer dit over moest komen op eventuele toeschouwers. Maar hoe dichterbij hij kwam, hoe duidelijker het werd dat de duif eigenlijk even groot was als de poes. De sluipgang werd steeds langzamer, waarna de poes omkeerde en met de staart tussen de benen afdroop, onderwijl om zich heen kijkend. Waarschijnlijk met het schaamrood op de kaken, maar dat kon je niet zien omdat er een vachtje overheen zat. [3] 
    • In onopvallende sluipgang is wit vrijwel gewonnen komen te staan. Zijn stukken domineren en zwart heeft zwakke pionnen op a6, f7 en h5. Zijn stelling is nauwelijks verdedigbaar. [4] 
95 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[5]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad 15-03-2011 Rebellen Ivoorkust vallen wijk Abidjan aan
  3. NRC Paulien Cornelisse 26 november 2009 Laf
  4. NRC Hans Ree 26 januari 2013 Magnus de onstuitbare
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be