Nederlands

 
slofheid (mensen die niets uitvoeren)
Uitspraak
Woordafbreking
  • slof·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slofheid slofheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de slofheidv

  1. de neiging om zaken te verwaarlozen
  2. ondoordachtheid, oppervlakkigheid
Synoniemen

Gangbaarheid

39 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen