slijpsel
- slijp·sel
- Naamwoord van handeling van slijpen met het achtervoegsel -sel[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slijpsel | slijpsels |
verkleinwoord |
het slijpsel o
- afvalproduct van slijpen dat ook weer gebruikt kan worden bij het slijpen
- Ach, die zielige Zamboni-chauffeur schraapte tijdens de dweilpauze voor de tien kilometer zoveel ijs van de bovenlaag dat het overtollige slijpsel op de gepoetste baan achterbleef. Er ontstond ‘richelvorming’. Gevaarlijk voor schaatsers. Ze hebben het idee dat ze iedere keer over een drempeltje moeten stappen. [2]
- Het woord slijpsel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slijpsel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Wilfried de Jong 31 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be