sliep uit
- sliep uit
vervoeging van |
---|
uitslapen |
sliep uit
- enkelvoud verleden tijd van uitslapen
- Ik sliep uit.
- Jij sliep uit.
- Hij, zij, het sliep uit.
- Ik sliep uit.
vervoeging van |
---|
uitsliepen |
sliep uit
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitsliepen
- Ik sliep uit.
- gebiedende wijs van uitsliepen
- Sliep uit!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitsliepen
- Sliep je uit?
- Het woord sliep uit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.