uitsliepen
- Geluid: uitsliepen (hulp, bestand)
- uit·slie·pen
- In de betekenis van ‘bespotten door met de wijsvingers over elkaar te strijken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1772 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
uitsliepen |
sliepte uit |
uitgesliept |
zwak -t | volledig |
uitsliepen
vervoeging van |
---|
uitslapen |
uitsliepen
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van uitslapen
- ...dat wij uitsliepen.
- ...dat jullie uitsliepen.
- ...dat zij uitsliepen.
- ...dat wij uitsliepen.
- Het woord uitsliepen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.