• sla·ven·hou·der
enkelvoud meervoud
naamwoord slavenhouder slavenhouders
verkleinwoord

de slavenhouderm [1]

  1. (economie) persoon die denkt slaafgemaakten te kunnen bezitten
     Het zal altijd wel de vraag blijven of de goedhartige en idealistisch aangelegde dokterszoon uit Monster in het huishouden van zo'n doorgewinterde slavenhouder als Magnan - of überhaupt in Charleston - gebleven zou zijn als hij de keuze had gehad.[2]
     Ank de Vogel is één van de vrijwilligers die helpt met het invoeren. Zij was ook nauw betrokken bij het digitaliseren van de slavenregisters en is heel enthousiast over het nieuwe project. "De slavenregisters zijn een inventarisatie van de inboedel van de slavenhouder. Hiermee kunnen we echt de sporen volgen van onze voorouders."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Fortuna's kinderen” (2021), Hollands diep, ISBN 9789048858972
  3.   Weblink bron
    Maartje Geels
    “Historisch archief vertelt hoe leven van tot slaaf gemaakten eruit zag na hun vrijlating” (Dinsdag 14 september 2021, 08:09), NOS