slabakken
- sla·bak·ken
- In de betekenis van ‘verslappen, niet flink werken’ voor het eerst aangetroffen in 1562 [1]
- Cf. Russisch слабак.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slabakken /sla'bɑkə(n)/ |
slabakte /sla'bɑktə/ |
geslabakt /ɣəsla'bɑkt/ |
zwak -t | volledig |
slabakken
- lui zijn, het werk versloffen
- Nou aan je werk, je hebt genoeg geslabakt!
- (vooral in België) afnemen, verminderen
- (vooral in België) slecht gaan, niet goed lopen
- De economie slabakt.
- Het woord slabakken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slabakken" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "slabakken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be