skypen
- sky·pen
- uit het Engels
skypen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
skypen |
skypete |
geskypet |
zwak -t | volledig |
- met elkaar praten via een videoverbinding over het internet met het computerprogramma Skype
- ,,We skypen elke avond. Slaan bijna nooit over. Al missen we dan wel heel erg dat we elkaar geen knuffel kunnen geven.’’ [1]
- Dan zorgen we dat we elkaar veel zien en daarnaast skypen we veel. En nu zijn we bijvoorbeeld weer twee maanden bij elkaar in Amsterdam. Dat is heel fijn.” [2]
- Kinderen van vluchtelingengezinnen uit Hengelo komen in de zomervakantie trouw naar de bibliotheek. Ze skypen met een logopedist en doen taalspelletjes met hun ouders en vrijwilligers. [3]
- Het woord skypen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Tubantia Tom Tates 06-07-17 Verliefde Fleur trekt pas over anderhalf jaar in bij BZV-boer Herman
- ↑ Tubantia Mark den Blanken 25-07-17 Jelle de Jong: De laatste Dokter Deen, ik realiseer het me niet
- ↑ Tubantia 08-08-17 Skypen met logopedist in bibliotheek Hengelo