skomakar
- sko·ma·kar
- Afkomstig uit het Nederduits
- Samenstelling van de Nynorske zelfstandige naamwoorden sko en makar met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | skomakar | skomakaren | skomakarar | skomakarane |
skomakar, m
- (beroep) schoenlapper, schoenmaker (mannelijke vorm)
- (beroep) schoenlapster, schoenmaakster (vrouwelijke vorm)