Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ski·les
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord skiles skilessen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de skilesv / m

  1. (wintersport) deel van een skicursus
    • Het meisje en de vrouw waren allebei aan het skiën in het Bregenzerwald, bij de Duitse grens. Het meisje was bezig met een skiles toen ze plotseling omdraaide voor de vrouw, waardoor de twee op elkaar botsten. De vrouw viel en liep naar eigen zeggen ernstige verwondingen op. [2] 
    • Een zesjarig Duits meisje is gisteren verongelukt op een skipiste in de Oostenrijkse bergen van Tirol. Ze verloor bij een skiles de controle over haar ski's, kon niet meer afremmen en belandde hard met haar hoofd op een waterkraan van een sneeuwkanon. Het meisje overleed ter plekke. [3] 
  2. skischool
    • Vader Bram Darras (39) zat dinsdag nog aan de ontbijttafel in het Franse Risoul toen zijn telefoon ging. ,,Het was Laura, mijn dochtertje van twaalf. Ze was nog maar enkele minuten eerder met haar broer Danté vertrokken naar de skiles. [4] 
  3. skionderwijs
    • Ook de 36-jarige Marc Frencken uit Weert zit vast in Zermatt. De Limburger geeft voor het tweede opeenvolgende wintersportseizoen skiles bij skischool Stoked. [5] 
Verwante begrippen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen