Naar frequentie 16044
A: nominatief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud skallig skalligare skalligast
o enkelvoud skalligt
meervoud skalliga
bepaald / zwak
alle vormen skalliga skalligare skalligaste
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
skallige
B: genitief stellend vergrotend overtreffend
onbepaald /
sterk
g enkelvoud skalligs skalligares skalligasts
o enkelvoud skalligts
meervoud skalligas
bepaald / zwak
alle vormen skalligas skalligares skalligastes
bep. enkelvoud bij een
mannelijke persoon of
een mannelijk dier ook:
skalliges

skallig

  1. kaal, kaalhoofdig


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skallig                    
genitief                        

skallig [1], g

  1. een kale (man)
    «"Plocka håret av en skallig", svarade pojken.»
    "De haren van een kale man plukken," antwoordde de jongen.