• ska·det
Naar frequentie 1039
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud skadet
o enkelvoud skadet
meervoud skadede
skadete
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
skadede
skadete

skadet

  1. beschadigd
  2. gekwetst, gewond
  • [2]: livsfarlig skadet
levensgevaarlijk gewond geraakt

skadet

  1. verleden tijd van skade
  2. voltooid deelwoord van skade