sjoelbak
  • sjoel·bak
  • Leenwoord uit het Fries, in de betekenis van ‘lange bak voor gezelschapsspel’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • uit het Fries [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord sjoelbak sjoelbakken
verkleinwoord

de sjoelbakm [3]

  1. een ongeveer 2 meter lange bak waarmee men kan sjoelen (ook wel sjoelbakken genoemd)
    • ’s Avonds ga ik voor het eerst sjoelbakken, mijn vrouw is mijn tegenstander. We spelen vier partijen, ik verlies ze alle vier. Het lijkt me net zoiets als korfballen, ook een sport die in geen ander land wordt beoefend en waarin wij dus ieder jaar wereldkampioen zijn. [4] 
    • "De slaapkamers, zitgedeelte met houtkachel en keuken zijn allemaal gelijkvloers. Het terras voor de gasten heeft een landelijke uitstraling en biedt zicht op de landerijen. Op de bovenverdieping is een overdekte speelruimte met onder meer een sjoelbak, een dartspel en een pingpongtafel." Opvallend is dat op deze verdieping een bioscoopzaaltje met plek voor zestien personen komt. [5] 
98 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]