IPA: / sinoˈlox / (3 lettergrepen)

  • si·no·loog
enkelvoud meervoud
naamwoord sinoloog sinologen
verkleinwoord

de sinoloogm

  1. (beroep) China-deskundige
    • De nieuwe deadline over de betaling van 3,7 miljoen euro aan ADO Den Haag door de Chinese eigenaar Wang Hui verloopt maandag. Maar door het opleggen van een tijdslimiet aan de eigenaar geeft het clubbestuur al aan weinig kaas te hebben gegeten van het onderhandelen met een Chinees. "Een Chinees kent geen schuld-, maar wel schaamtegevoel", zegt sinoloog Joke Bruynzeel tegen het Algemeen Dagblad. [2] 
    • Voorafgaand aan de herdenking is er een dienst in De Nieuwe Kerk, waar sinoloog en publicist Ian Buruma de 4 meivoordracht zal houden. [3] 
70 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[4]