simultaanschaken
  • si·mul·taan·scha·ken

simultaanschaken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
simultaanschaken


onvolledig
  1. (schaak) een speler speelt meerdere schaakpartijen tegelijkertijd tegen meerdere tegenstanders
    • Elke woensdagavond vanaf 20 uur kan je vriendschappelijke wedstrijdjes schaken in de foyer van 't Gasthuis. Ter gelegenheid van de trefdag is er zaterdag 27 juni om 16 uur een wedstrijd 'Simultaanschaken'. Inschrijven is nog mogelijk via cultuur@wijnegem.be [1] 
  2. (figuurlijk) meerdere problemen tegelijkertijd trachten op te lossen
    • De curator vergelijkt de onderhandelingen die hij momenteel voert met potentiële overnamekandidaten met simultaanschaken. [2] 
    • „En soms weet je niet eens wie precies een zet doet”, zegt Panhuysen. Zo hoorde hij laatst de nieuwe burgemeester van Maastricht pleiten voor ‘haar’ visie op het softdrugsbeleid: invoering van social cannabis clubs. „Dan weet je: er is weer een stuk verplaatst, maar door wie? Op de achtergrond zijn allerlei mensen aan het sturen.” Blindsimultaanschaken zou hij het spel liever noemen. [3] 
  1. de Standaard 26 JUNI 2009 (jaa)
  2. Tubantia 27-januari-2015
  3. NRC Freek Schravesande 1 december 2015