• si·mi·lor
enkelvoud meervoud
naamwoord similor
verkleinwoord

het similoro

  1. materiaal dat op goud lijkt maar het niet is, namaakgoud
     Charles Bresous, edelsmid uit Kortrijk, heeft ons verrast. Hij werkt in zilver, rood en geel koper, en similor.[3]
7 % van de Nederlanders;
14 % van de Vlamingen.[4]
  1. similor op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    I.M. Calisch, N.S. Calisch
    “Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal”, beschouwd als 1e druk van Van Dale (1864), H.C.A. Campagne, Tiel, p. 1201
  3.   Weblink bron Levende kunst in West-Vlaanderen, Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Si. Michiels-Brugge in: West-Vlaanderen., jrg. 6 nr. 5 (september 1957), p. 318
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be