Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sij·pelt neer
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
neersijpelen

sijpelt (…) neer

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neersijpelen
    • Jij sijpelt neer. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van neersijpelen
    • Hij sijpelt neer. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van neersijpelen
    • Sijpelt neer! 

Gangbaarheid