servituut
- ser·vi·tuut
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘erfdienstbaarheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | servituut | servituten |
verkleinwoord | - | - |
het servituut o
- (juridisch) erfdienstbaarheid, een last, waarmede een onroerende zaak - het dienend of lijdend erf - ten behoeve van een andere onroerende zaak - het heersend erf - is bezwaard
- Het woord servituut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "servituut" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "servituut" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ servituut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be