selvstendig
- selv·sten·dig
- Afkomstig van het Duitse woord selbständig (selbstständig).
- Noors woord met het voorvoegsel selv- en met het achtervoegsel -ig.
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | selvstendig | selvstendigere | selvstendigst |
o enkelvoud | selvstendig | |||
meervoud | selvstendige | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
selvstendige | selvstendigere | selvstendigste |
selvstendig
- onafhankelijk, zelfstandig (in beslissingen)
- zelfstandig (beroepsmatig)
- autonoom, soeverein
- origineel
- [1-4]: sjølstendig
- [1-2]: avhengig
- [1-4]: selvstendighet
- [2]: selvstendiggøre
- [1]: en selvstendig løsning av et problem
een onafhankelijke oplossing van een probleem
- [2]: en selvstendig håndverker
een zelvstandige vakman
- [3]: en selvstendig stat
een onafhankelijke staat