• sej·lads
  • Afkomstig van het Middelnederduitse zelfstandige naamwoord "segelacie", dat van het Middelnederduitse werkwoord "segelen" met het achtervoegsel "-acie" komt dat weer van het Latijnse achtervoegsel "-atio" afgeleid is
Naar frequentie 19054
[1] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sejlads     sejladsen     sejladser     sejladserne  
genitief   -     -     -     -  
[2-3] enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sejlads     sejladsen     sejladser     sejladserne  
genitief   sejlads'     sejladsens     sejladsers     sejladsernes  

sejlads, g

  1. (scheepvaart), (sport) (het) zeilen
  2. (scheepvaart) zeilreis
  3. (scheepvaart), (sport) een individuele wedstrijd in een zeilrace