Nederlands

 
seatbelt
Uitspraak
Woordafbreking
  • seat·belt
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord seatbelt seatbelts
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de seatbeltm

  1. (verkeer) een riem die zorgt dat een inzittende van een voertuig bij een onverwachte en of heftige beweging van dat voertuig niet van zijn stoel geslingerd wordt
     Ongeveer een half uur voordat het zou landen op de luchthaven van Tokyo maakte het toestel door toedoen van de zware turbulentie een plotselinge duik naar beneden. Passagiers die hun seatbelt niet om hadden werden uit hun stoel geslingerd of klapten tegen de stoel voor hen.[2]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. seatbelt op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Tientallen gewonden na turbulentie” (20 februari 2009), Reformatorisch Dagblad