Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schui·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schuining schuiningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de schuiningv

  1. helling
  2. iets schuin maken, het schuin zijn

Gangbaarheid

47 % van de Nederlanders;
47 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen