schrobbering
- schrob·be·ring
- In de betekenis van ‘uitbrander’ voor het eerst aangetroffen in 1784 [1]
- Afgeleid van schrobben, het achtervoegsel -ering is echter ongewoon bij een inheems woord.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schrobbering | schrobberingen |
verkleinwoord |
de schrobbering v
- Het woord schrobbering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrobbering" herkend door:
58 % | van de Nederlanders; |
37 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "schrobbering" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be